Luik heeft haar charme niet verloren

 

Jarenlang al heb ik een zwak voor de Waalse stad Luik. Alhoewel het een van de grootste steden van België is, met een rijke geschiedenis, heeft Luik zo lang als ik me kan herinneren een slechte naam. Vies en arm, dat waren meestal de kernwoorden. Daar ging je als Nederlander niet heen, maar reed je in het beste geval dwars doorheen, op weg naar het Zuiden, naar de Autoroute du Soleil.
Ondanks die slechte naam kwam ik er in mijn studententijd in Maastricht regelmatig. Het was maar een half uurtje reizen met de trein, en je kon er zelfs met de fiets heen. We namen meestal de ‘junkentrein’, zoals we die toen noemden. In Maastricht waren de drugs in die jaren makkelijk te verkrijgen, en veel Luikse junks namen de trein naar Nederland voor hun dagelijkse portie heroïne. Ook die trein oogde vies en armoedig, en conducteurs lieten vanwege de vele onprettige passagiers vaak na op kaartjes te controleren zodat zwart rijden ook voor ons een optie was.

De stad was arm, zelfs lange tijd letterlijk failliet. Er was veel zware industrie, met de nodige milieuverontreiniging. Er leek altijd een grijze wolk boven de stad te hangen, en als men in Nederland weer eens metingen verrichtte in het Maaswater, was de ellende vrijwel altijd afkomstig van de vele fabrieken in Luik. Lopend door de stad stuitte je op zwervers, daklozen en tippelende hoertjes. In smerige, stinkende winkeltjes werden voor weinig geld jonge hondjes, katten, konijnen en kippen verkocht.

We aten Luikse wafels, we dronken jenever

Maar wij vonden het prachtig. Men sprak er Frans, wat een bezoek voor ons extra exotisch maakte. De bevolking was kleurrijk; er woonden Italiaanse, Spaanse, Poolse en Griekse immigranten vanwege de ooit zo omvangrijke industrie en de mijnbouw, je zag er veel Afrikanen uit de voormalige Belgische kolonie, en er woonden veel moslims. We bezochten het museum voor moderne kunst, het MAMAC, waar af en toe interessante tentoonstellingen waren. We aten Luikse wafels (de ovale, niet de vierkante!), dronken jenever die ze hier piket noemen en aten Boulets a la Liégeoise (vleesballetjes in tomatensaus). Je had er het beroemde Café Chantant, Les Olivettes, waar je een bont gezelschap van Luikenaren aantrof en je als bezoeker achter de piano mocht plaatsnemen en kon gaan zingen, ongeacht je muzikale kwaliteiten. Met ons evenzo bonte gezelschap pasten wij daar prima.

In latere jaren besloten vrienden van ons er zelfs te gaan wonen. Voor een bedrag waarmee je in Maastricht een klein appartement huurde, kon je hier, in de wijk Outremeuse, een gigantisch appartement met hoge plafonds en gipsen ornamenten krijgen, met een woonkamer als een balzaal en uitzicht op de Maas. Vanuit dat paleis verkenden we de vele Luikse restaurants en cafés, en leerden we nog beter de weg kennen. Op zondag bezochten we vaak de kilometerslange markt La Batte, die al sinds 1561 bestond, waar we bij de Italiaanse stalletjes espresso dronken en Parmezaanse kaas kochten, en exotische borrelhapjes proefden bij de Arabische en Afrikaanse standhouders.

De stad Luik werd opgeknapt

Uiteindelijk verhuisden we allemaal weg uit Maastricht, richting Randstad, en verdween Luik in ons leven naar de achtergrond. Maar zo af en toe sijpelde er nieuws door over onze oude liefde. De stad werd opgeknapt, hoorden we. Al het oude, armoedige en ranzige zou verdwijnen. Niemand minder van Santiago Calatrava werd gevraagd het nieuwe treinstation Luik-Guillemins vorm te geven. Dat werd geopend in 2009. Ook werden veel oude markante gebouwen gerenoveerd, kwam er een prachtig nieuw museum, en werden vele straten en pleinen opnieuw geplaveid. “Het eens zo Lelijke Eendje van Wallonië ontpopt zich tot een stad waar cultuur, mooie gebouwen en lekker eten de boventoon voeren”, kopte tijdschrift De Kampioen een paar jaar geleden nog.

Laatst was ik sinds lange tijd opnieuw in Luik. Ik nam vanuit Maastricht de ‘junkentrein’, net als vroeger. De junks waren verdwenen, en hadden in mijn coupé plaatsgemaakt voor Amerikaanse en Italiaanse toeristen, vanuit Maastricht op pad voor een middagje Luik. Bij aankomst in station Luik-Guillemins keek ik mijn ogen uit. Het Calatrava-station is fenomenaal, lichtvoetig en helder.

Ik bezocht die middag het prachtige museum La Boverie, en slenterde door de straten en steegjes die ik nog kende van voorheen. Bij de markt ontdekte ik een nieuw museum in een geweldig mooi gerenoveerd pand, het Grand Curtius. Het eens zo drukke Place Saint-Lambert, in het hart van de stad, bleek volledig opgeknapt en oogt nu stukken schoner en rustiger. En ook het grote operagebouw uit 1820 heeft een jaar of vijf geleden een metamorfose ondergaan. Op ontelbaar veel plekken in de stad is het fraaier geworden, dat werd wel duidelijk.

Maar gelukkig is ook mijn oude Luik nog steeds te vinden. Ik kon op de kilometerslange zondagmarkt nog steeds mijn espresso drinken, stuitte op een ouderwets stinkende hondenwinkel, en ook Café Les Olivettes is er nog steeds. Ik beklom de Montagne de Bueren met de 374 trappen, die er nog net zo bij liggen als 30 jaar geleden. Teruglopend naar het hypermoderne station stuitte ik in de straatjes er omheen op Afrikaanse vrouwen in prachtige kleurrijke gewaden, zag ik druk gesticulerende Spanjaarden op een terras koffie drinken, en verdrongen Marokkaanse vrouwen zich bij een islamitische groenteboer. Het straatbeeld is nog even gemêleerd en kleurrijk als voorheen. Luik is ook nog gewoon Luik.